Europa langs de Rozenwegen 2
In het eerste deel van dit verhaal beschreef ik twee stromingen waarlangs de geschiedenis van Europa zich volgens mij ontwikkelt. Ik noemde ze de weg van de witte en van de rode roos. Ontmoetingen tussen deze rozenwegen waren uiterlijk vaak vijandig van aard.

Door Tineke Croese
Mijn eigen ervaringen laten zien dat achter elke vijandige ontmoeting een innerlijke ontwikkeling schuil kan gaan die vijandschap transformeert. In Europa langs de Rozenwegen 1 schreef ik over de indringende gebeurtenis die zich in 1998 in mijn leven voordeed en over de droom van de rozenwegen in 2000. Tussen 1999 en 2001 herinnerde ik me gebeurtenissen uit vorige levens die hiermee in verband bleken te staan. Het gaat om drie sterfmomenten: ‘Babylon’ (2e eeuw), de Pyreneeën (12e eeuw) en de Oekraïne (19e-20e eeuw).
Herinneringen kunnen spontaan ergens door worden opgeroepen, bijvoorbeeld door een geur. Toen ik na jaren opeens weer kamille rook, zag ik dadelijk het grasveldje onderaan de dijk weer voor me, waar ik als kind tussen bloeiende kamille speelde. Bij de herinneringen aan mijn vorige levens gebeurde iets dergelijks. Er was telkens iets dat ze opriep. Dat ‘iets’ noem ik de trigger.
Drie sterfmomenten
In de lijdenstijd van 2001 bleven de beelden uit ‘Babylon’ aanvankelijk steken achter die trigger, in dit geval het lijdensverhaal. Om ze los te maken concentreerde ik me op de trigger, dus op de beelden van het lijdensverhaal. Ik ging geschilderde kruiswegstaties bekijken. Maar voorstellingen in kleur werkten niet, ik merkte dat ik naar beweging zocht. Die vond ik, tot lijn en vorm gestold, in kruiswegstaties uit steen en hout. De herinneringen die toen verschenen, hoorden thuis aan het begin van de diaspora, dus vlak na de verwoesting van Jeruzalem en de tempel in 70 na Chr. De herinneringen hoorden thuis aan het begin van de diaspora, dus vlak na de verwoesting van de tempel in 70 na Chr. Eeuwenlang werd de joodse wijsheid in de tempel mondeling onderwezen en doorgegeven. Na de verwoesting van de tempel werd besloten haar op schrift te stellen. Geschreven teksten moesten de nieuwe woning van de joodse wijsheid worden. Ik was een van de schrijvers die met deze taak werden belast en ik beschouwde het als een heilig werk. De wijsheid van mijn volk vormde immers het kleed waarin de messias verschijnen kon. Maar was het wel zo’n heilig werk? Een langzame, pijnlijke verstikkingsdood confronteerde me met deze vraag…
Alleen mijn moeizame ademhaling ketent me nog aan dit smalle bed… ik verlang naar de eeuwigheid, die zo dichtbij is, en toch probeer ik raspend elk beetje lucht naar binnen te hijgen, mijn borst brandt van pijn bij elke wanhopige poging… ach! worstelt de levende wijsheid niet precies zo om lucht? Gekruisigd heb ik haar! Gekruisigd in dode lettertekens waarin ze leven noch sterven kan… Adonai! Wat heb ik gedaan!
Dan een bevrijdend duister, genadig en pijnloos, een donkere tunnel naar een lichte ruimte. Een vraag klinkt op: Wil je bij de levende wijsheid blijven? Met haar meegaan? Juichend antwoord ik: Ja! Ja!

In 2000 vielen de acht dagen van het joodse paasfeest samen met de Stille Week en Pasen. Dat bleek de trigger te zijn voor de herinnering die in de Stille Week opdook en te maken had met een leven als zwervend joods mysticus in de twaalfde eeuw.
Hoog in de Pyreneeën sta ik met hen, die op mij vertrouwden toen een priester van de gehangene ons gevangen liet nemen. Ik, die de wijsheid van onze heilige boeken ken, zou hen verdedigen. Tevergeefs! Genadeloos worden wij hier in de afgrond geworpen, een prooi voor de gieren. Haat vervult mijn hart, ik zoek de ogen van de priester van de gehangene die mijn tegenstander is. Moge zijn naam voor eeuwig worden uitgewist! Maar toch spreek ik de vervloeking niet uit. Het is Pesach, ons paasfeest valt dit jaar samen met de week waarin de christenen de dood van hun gehangen god gedenken. Wij moeten sterven op de dag dat hij stierf. Hoe kan ik, die niet op bevrijding hoef hopen, de oude woorden van ons verhaal van bevrijding uitspreken! De heilige woorden komen echter vanzelf: Mijn volk trok veilig door de Rode Zee, en juichte van vreugde toen de Egyptenaren, onze vervolgers, verdronken. Maar de Eeuwige bedekte Zijn aangezicht, toen Hij het werk van zijn handen te gronde zag gaan. Uit verre eeuwen spreekt de stem van de Eeuwige nu tot mij: Zoon van Israël, vraag Mij niet om je vijand te vervloeken. Mijn adem leeft immers ook in hém. Recht zal je geschieden, maar Ik bepaal het moment daarvoor! – Langzaam vloeit de haat nu uit mij weg, vrede vervult me… maar ik kan die vrede niet schenken aan hen die bij mij zijn… Hoe anders dan ik zullen zij de dood ingaan…
De beelden uit de Oekraïne zag ik voor het eerst in 1975, toen ik mijn man leerde kennen. In 1999 kwamen de beelden opnieuw, een scène die zich afspeelt tijdens de Eerste Wereldoorlog Ik besefte toen alleen niet dat het om hem en mij ging. We waren in Oost-Berlijn, waar behalve de grimmige, militaire sfeer ook de russische soldaten diepe indruk op mij maakten. Ik was zeventien, en zij waren niet veel ouder… In 1999 kwamen de beelden opnieuw, een scène die zich afspeelt tijdens de Eerste Wereldoorlog.
Augustus 1917. Het is brandend heet. Een graanveld in de Oekraïne. Ik houd mijn geweer omklemd en kijk gespannen om mij heen. Dan stap ik uit de dekking van het veld het pad op en kijk naar rechts… God! Daar staat een andere, een duitse soldaat…! Ik weet: ik moet als eerste schieten, want… maar ik kán niet schieten! Jaren geleden brak ik met het vrome jodendom waarin ik opgroeide, en op dit onzalige ogenblik komt alles boven wat ik als kind leerde. Alle leven is heilig… dus hoe kan ik… Verschrikt kijk ik om me heen. Wat nu? Waar is… ik merk tot mijn ontzetting dat mijn lichaam weg is… ik moet het vinden, anders… Dan zie ik het graan, geknakt, alsof er iets zwaars gevallen is. Bloed vloeit traag langs brokken zwarte aarde en kleurt de gouden aren rood. Ik hoef mijn lichaam niet meer te zoeken, weet ik nu, en dat is goed. Maar dan kijk ik opeens in de ontstelde ogen van die andere soldaat. Hij wendt zich van de bloedstroom af en geeft over in het graan. Ach, het is nog maar een jongen, zie ik, misschien net achttien jaar! Dat arme kind, hij wilde zich verdedigen en nu… nu heeft hij een mens gedood. Een golf van medelijden welt in me op. Hoe moet die jongen daarmee leven? Ik wil bij hem blijven, hem beschermen…
De herinneringen aan deze sterfmomenten verschenen eigenlijk allemaal als gevolg van de ervaringen die ik in het eerste deel van dit artikel beschreef, namelijk dat een groep joodse zielen mij in 1998 opzocht. Waarom was die groep joodse zielen naar mij toegekomen? En dan de vuurdromen, de dromen die ik van jongs af aan had en waarin ik vuur dat uit de hemel valt opneem. Innerlijk veranderde dat vuur dan in een liefdekracht die schuld en lijden bij elkaar wil brengen. Waarom werd deze ervaring die tot dan toe alleen een droomervaring was, opeens werkelijkheid in de omarming van een man die een vreemde voor me was? In de Pyreneeënherinnering vond ik een deel van het antwoord. Ook daar is sprake van een groep mensen die hulp zocht bij mij. Zij vertrouwden erop dat ik hen kon redden. Maar dat kon ik niet, ik vond alleen voor mijzelf een weg uit de haat. De priester die het doodvonnis over ons uitsprak, had tegenover deze mensen ook een schuld. Hem vond ik in 1998 terug, zodat we samen een groep joodse zielen konden verlossen. De groep door haat gebonden zielen die bij mij was, ervoer door hém dat schuldbesef ook lijden is en door mìj dat er een liefde bestaat die zowel schuld als lijden omvat.
Ook de herinneringen uit ‘Babylon’ en uit de Oekraïne speelden een rol bij het verlossen van deze joodse zielen. Ik dacht in ‘Babylon’ de joodse wijsheid te dienen door haar op te schrijven, maar ik stierf in het besef dat die wijsheid in dode letters niet kan leven. Ze kan alleen tot haar recht komen in het handelen, in de manier waarop je met je naasten omgaat en in hen het levende beeld van God kunt zien. Toen ik na mijn sterven aangaf dat ik de levende wijsheid verder wilde dienen, stemde ik in feite in met een incarnatiereeks waarin ik God zelfs in tegenstanders en vijanden zou tegenkomen.
Het leven in de Oekraïne speelde op weer een andere manier een rol. Herinneringen aan een leven daar heb ik altijd gehad, al wist ik als kind natuurlijk niet dat het om een vorig leven ging. Toen ik daar later een vermoeden van kreeg, durfde ik de beelden niet meer toe te laten. Toch braken ze keer op keer door, als de trigger maar sterk genoeg was. Toen ik ze in 1999 in chronologische volgorde bekeek, kreeg ik een tamelijk compleet beeld van dat leven. Ik groeide op in de Oekraïne, in een chassidisch joods milieu, als kleinzoon van een rabbijn die op zijn sterfbed in een soort visioen de holocaust voorzag. Ik dacht dat hij ijlde, toen hij me vroeg mijn volk bij te staan. Bovendien stond ik op punt om met het jodendom te breken. Had ik dat niet gedaan, dan was ik in 1940 wellicht zelf rabbijn geweest en had ik opnieuw een groep mensen onder mijn hoede gehad, nu in de holocaust. Maar dat gebeurde niet. Ik liet ze rond 1900 al in de steek en sneuvelde lang voor de holocaust als soldaat in de Eerste Wereldoorlog.
Vlak na mijn sterven in 1917 overvalt me een diep medelijden met de jongen die mij dat sterven aandeed. Waarom? Terugkijkend langs de rozenwegen zie ik mezelf in ‘Babylon’ als iemand die de joodse wijsheid wil dienen. Die wijsheid was nooit theoretische kennis, maar een levenshouding, een manier om Vlak na mijn sterven in 1917 overvalt me een diep medelijden met de jongen die mij dat sterven aandeed liefdevol om te gaan met je naasten. Dát is de context, het kleed waarin de messias geboren kan worden. In de middeleeuwen ontdek ik dat je ook je vijand als je naaste moet beschouwen. Het lukt me op het nippertje om de haat niet toe te laten, maar te sterven in het vertrouwen op een hogere gerechtigheid. In de Oekraïne komt daar zelfs medelijden met de ‘dader’ bij. Tussen soldaten is dat wellicht gemakkelijker, omdat er geen sprake is van persoonlijke haat. Toch denk ik dat de echte voorwaarde om medelijden met een dader te kunnen voelen ergens anders ligt. Ik denk dat dit medelijden alleen opwelt wanneer je de aanwezigheid ervaart van een liefde die alle tegenstellingen verzoent, juist ook die tussen schuld en lijden. Ik ben ervan overtuigd dat ik de joodse zielen die mij in 1998 zochten alleen heb kunnen helpen omdat ik die liefde in de Eerste Wereldoorlog al had ervaren en tijdens de omhelzing in 1998 opnieuw ervoer. Volgens mij is Christus die in aan het begin van de twintigste eeuw langzaam maar zeker in de etherische wereld begon te verschijnen, de bron van deze liefdekracht.
Nieuwe rozenwegen
Er zijn in de Eerste Wereldoorlog talloze soldaten gesneuveld, wier dood niet het gevolg van persoonlijke haat tussen tegenstanders was. Zou het zo kunnen zijn dat juist deze soldaten, die door de omstandigheden in diepe nood verkeerden, ontvankelijk waren voor de liefde van Christus? Als dat zo is, dan moet die immense liefdekracht die zij ervoeren toch ook gevolgen hebben? Hebben we daar al iets van gezien? Decennialang werd de hereniging van Duitsland voor onmogelijk gehouden. Die hereniging wensen, zei een duitse vriendin mij eens, was hetzelfde als een Derde Wereldoorlog wensen. Toch viel de Berlijnse Muur in 1989 zonder bloedvergieten en toen de rest van Oost-Europa volgde, kon een begin worden gemaakt met de culturele en spirituele eenwording van Europa. Als een dergelijke eenwording tot stand komt, als die ertoe leidt dat voormalige tegenstanders zich met elkaar verzoenen en de verschillende richtingen langs de rozenwegen in al hun diversiteit naast elkaar mogen bestaan, dan begint Europa de etherische Christus onderdak te bieden.
In het voorjaar van 2001 dacht ik nog dat we met de holocaust het dieptepunt van de rozenwegen achter ons hadden gelaten. Op 11 september 2001 werd me echter duidelijk dat de rozenwegen de wereld zijn ingegaan. De strijd tussen de rode en de witte roos gaat nu tussen het Westen en de islamitische wereld. Het dieptepunt ervan is nog lang niet in zicht. Europa laat zich meeslepen in deze nieuwe strijd, terwijl het op grond van eeuwenlange ervaring juist kan laten zien dat tegenstellingen niet hoeven te eindigen in wederzijdse haat, maar ook kunnen leiden tot wederzijds begrip en liefde. Meer dan ooit is voor voormalige tegenstanders de tijd gekomen om samen te werken en te laten zien dat ze naast en met elkaar kunnen leven. Het recht om anders te zijn dan een ander vormt de grondslag voor een menszijn dat het goddelijke zichtbaar maakt. Elk mens laat immers in een tijdelijke, eindige vorm een aspect van de Eeuwige zien.
Gaat het ons lukken om eenheid te grondvesten op diversiteit? Vooralsnog lijkt het van niet. Toch geeft het verleden van Europa enige reden om vertrouwen te hebben. Dat verleden laat immers zien dat schuld en lijden weliswaar de onvermijdelijke gevolgen zijn van strijd, maar ook dat juist zij een weg kunnen vormen naar het ervaren van Christus.