Op bezoek bij een Raden Mas
Mijn javaanse oma, de moeder van mijn vader, werd rond 1905 in Djokjakarta geboren, zoals het huidige Yogyakarta toen nog heette.
door Tineke Croese
Ik heb mijn javaanse oma niet goed gekend en weet over haar afkomst niet veel. In de familie gaat het verhaal dat ze in de kraton geboren is ‒ dat is het ommuurde gebied rond het paleis van de sultan ‒ en dat ze familie was van de sultan. Nu is dat niet zo bijzonder als het lijkt: elke sultan had naast zijn vier officiële vrouwen ook bijvrouwen en meestal een niet gering aantal kinderen, die op hun beurt ook weer kinderen kregen. Je bent dus al gauw familie van een sultan. Maar het maakte toch dat we, toe we in 2010 op onze Indonesiëreis in Yogyakarta net even iets anders naar de kraton keken.
Het ouderlijk huis van mijn oma stond wel binnen de kratonmuren. Volgens mijn vader gingen ze met het hele gezin een paar keer per jaar naar Djokja om familie op te zoeken. Mijn opa nam zijn kinderen dan mee naar zijn eigen familie, oma ging naar de kraton waar toen, voor de oorlog, alleen Javanen naar binnen mochten. Als mijn opa en zijn kinderen mijn oma afhaalden, moesten ze buiten de muren op haar wachten. Ook liet mijn oma haar dochters vaak een foto zien, die jammer genoeg in de oorlog verloren is gegaan. Het was een foto van javaanse hofdanseressen die hun dansen uitvoerden bij het huwelijk van koningin Wilhelmina. En volgens mijn oma waren twee van die danseressen tantes van haar.
In Indonesië vragen mensen altijd waar je vandaan komt, liefst willen ze ook foto’s van je familie zien. Die hadden we dus bij ons. We lieten ook telkens een foto van oma zien, gekleed in sarong en kabaja. In Yogya vroegen de mensen dan verbaasd: ‘Oh! Is ze familie van de sultan?’ Waarom ze dat vroegen, begrepen we pas toen we de vorstelijke batikmotieven in het kratonmuseum zagen: het batikmotief op de sarong van mijn oma en varianten erop zijn daar volop te zien – ook de huidige tiende sultan en zijn gezin dragen een variant. Elke sultan, elke vorstelijke persoon, kan zijn eigen patroon laten maken, dat dan door zijn hele hofhouding gedragen wordt. Toen we dat wisten, waagde Nard het erop. Hij schoot met de foto van oma in de hand een jonge paleiswacht aan. Of het mogelijk is om via het patroon van de sarong iets over oma te weten te komen? Als bekend is wie welk ontwerp droeg… is dan via oma’s sarong te achterhalen in welke omgeving ze thuishoorde? Als mijn opa en zijn kinderen mijn oma afhaalden, moesten ze buiten de muren op haar wachten
De paleiswacht spreekt nauwelijks engels, maar brengt ons naar een kleine galerij waar een tamelijk zure man uitstraalt dat hij géén tijd voor ons heeft. Hij zit kaartjes te verkopen voor het kratondeel dat alleen tegen betaling toegankelijk is. De jonge paleiswacht blijft geduldig staan tot er iets gebeurt. Uiteindelijk ziet de man in dat hij niet van ons afkomt. Hij roept een engelstalige gids op en staat ons genadig toe op de stoelen bij het gidsenpaviljoen plaats te nemen. Daar komt de paleiswacht een kennis tegen die zich er ook mee gaat bemoeien. Wie we moeten hebben, zegt de kennis gewichtig, is een zekere Noordi. Die weet álles van de vorstelijke dynastie. Hij woont vlakbij. De kraton uit, en dan nog 150 meter lopen. Gewoon maar kijken of-ie thuis is, geen probleem, echt geen probleem. Tja…eh… nou… wij vinden het eigenlijk wél een probleem, alleen de vage adresgegevens al…
Als de engelstalige gids komt, meldt de paleiswacht dat zijn taak erop zit en dat zijn plichten hem naar elders roepen. We bedanken hem uitvoerig. Wie we moeten hebben, zegt de gids, als ze ons verhaal hoort, is Noordi. Hij is een kleinzoon van de achtste sultan, spreekt goed nederlands en weet álles van de vorstelijke dynastie. Hij zou hier eigenlijk moeten zijn, hij geeft de gidsen nederlandse les, maar hij is er niet. Maar geen probleem, hoor, we kunnen best even bij hem langs gaan, hij woont hier vlakbij, gewoon even de kraton uit en dan nog 150 meter… Tja… eh… nou… nu we weten dat Noordi ook nog eens de kleinzoon van de achtste sultan is, en dus een raden mas, is het probleem alleen maar groter geworden.
‘Weet u wat,’ zegt de gids. ‘Gaat u maar eerst even naar de dansvoorstelling, die begint zo. Ik bel hem wel om te vragen of hij u kan ontvangen.’ Dat klinkt al beter.
‘Komt u dan na de voorstelling hier maar terug.’ Doen we.
De voorstelling is amper afgelopen, of we zien de gids die zou bellen. Ze staat al op ons te wachten. Naast haar staat een andere gids. Zij blijkt de dochter van Noordi te zijn, en zal ons naar haar vader brengen. Ze spreekt prima engels, en verstaat goed nederlands. We verlaten de kraton en Noordi’s dochter brengt ons via een hopeloze wirwar van kleine straatjes (veel verder dan 150 meter!) naar haar huis. We mogen op de voorgalerij gaan zitten terwijl zij haar vader roept. Even later komt Noordi op slippers aanschuifelen, zijn leesbril op de neus. Ik schat hem op rond de tachtig en hij heeft een glazen oog. We worden hartelijk begroet in ouderwets, maar onberispelijk en vloeiend nederlands. Hij bekijkt de foto van oma aandachtig, maar volgens hem zegt het patroon van de sarong niet alles. Het patroon is inderdaad vorstelijk, maar de draagster heeft alleen vorstelijk bloed als de batik getekend is. Als het gestempeld is, hoeft dat niet. Maar ja, dat kun je op een foto natuurlijk niet zien. Al was het vast oma’s mooiste sarong, want de foto werd bij een fotograaf gemaakt en in 1939 deed je daarvoor je beste kleren aan.
Ze draagt op de foto ook een zwaar gouden armband. Mogelijk was ze hofdanseres, oppert Noordi, of waren er hofdanseressen in haar familie. Die meisjes, die inderdaad familie van de sultan waren, werden meestal aan prinsen uitgehuwelijkt. Of aan Nederlanders. Sommige sultans ‒ de vijfde sultan bijvoorbeeld ‒ deden dat vaak. Kennen we oma’s naam? Dan kan hij die misschien nazoeken, want er worden genealogieën bijgehouden. We spreken af dat we hem alle gegevens en de foto van oma zullen sturen als we in Nederland terug zijn.
Noordi vertelt dat hij, zoals de meeste vorstenkinderen, voor de oorlog op een nederlandse school heeft gezeten. Hij zat net een paar jaar op de HBS toen de oorlog begon en ja, na de onafhankelijkheid was dat allemaal voorbij. Maar hij leest nog graag nederlands. Engels ook, trouwens. Tot 1994 had hij een eigen reisbureau dat in heel Indonesië tours deed. Als hij hoort dat we nog naar Semarang en Malang gaan, zegt hij: ‘Dan weet ik een restaurant voor u, waar u lekker kunt eten, ook nederlandse gerechten: Toko Oen. En wat ook lekker is: ice cream, om van te wa-ter-tan-den! Dat is mijn lievelingsrestaurant. Ik houd erg van uitsmijter, en dat is daar zo lekker. En wat ook lekker is: ice cream, om het eens in goed hollands te zeggen, met vla en zo’n rode vrucht, een abrikoos. Om van te wa-ter-tan-den!’
Noordi doet ons uitgeleide tot bij de poort. Het huis waar hij woont, vertelt hij nog, was een geschenk van de achtste sultan aan zijn dochter, de moeder van Noordi. Ik realiseer me opeens dat Noordi’s moeder dus een zuster moet zijn van de beroemde negende sultan die regeerde tijdens de japanse bezetting en tijdens de indonesische onafhankelijkheidsstrijd. In de nieuwe Republik Indonesia werd hij minister. Noordi is dus een oomzegger van deze in Yogyakarta bijna legendarische sultan. Ik kijk hem aan. Met iets van ontzag?
Noordi vangt mijn blik en er blinkt iets van spot in zijn ene oog. ‘Ach ja,’ zegt hij. ‘Vroeger waren we nog wel wat, hier in Yogya. Maar nu? Gewoon ‘volk’, hoor!’