Hier gaat Sajoer gendjer eten over
In 2006 verscheen het boek Sajoer gendjer eten waarin mijn vader vertelt wat hem als jongen van zestien tijdens de oorlogsjaren in Nederlands-Indië overkomen was.
Door Tineke Croese
Mijn vader vertelde altijd graag over Nederlands-Indië, maar over de oorlog sprak hij maar weinig. Ik kende alleen brokstukken van zijn verhaal: hij werd als zestienjarige jongen door de Japanners opgepakt op verdenking van ‘subversieve activiteiten’ en er werd de doodstraf tegen hem geëist. Meer wist ik niet.
Toen mijn vader niet lang meer te leven had, voelde hij een soort innerlijke noodzaak om het volledige verhaal te vertellen. Hij vond dat het niet vergeten mocht worden en hij wist dat hij de enige van zijn vriendengroep was die het nog kon vertellen ‒ de anderen waren al overleden. Toen ik het verhaal in zijn geheel hoorde, besefte ik voor het eerst dat het om een gebeuren ging waar heel veel, zo niet bijna alle indische jongens uit Malang tussen de veertien en twintig jaar mee te maken moeten hebben gehad. De geschiedenis staat bekend als de Dampitaffaire.
Malang telde aan het begin van de oorlog ruim 300 indische schooljongens die in 1942 nog te jong waren om soldaat te worden. De Japanners wilden deze indische jongens voor de ‘groot-aziatische zaak’ winnen De Japanners zagen deze jongens echter opgroeien en waren terecht bang dat ze bij een eventuele invasie de kant van de geallieerden zouden kiezen. Om de jongens onder toezicht te houden, brachten ze hen onder in werkkampen. Aanvankelijk wilden de Japanners deze jongens, die door hun indische afkomst deels aziatisch waren, voor de ‘groot-aziatische zaak’ winnen. Na twee werkkampen was het hun wel duidelijk dat de jongens daar helemaal geen zin in hadden. Dampit, het derde werkkamp, was daarom een strafkamp waar de jongens onder zware en onhygiënische omstandigheden dwangarbeid moesten verrichten. Een aantal van hen overleefde dit kamp niet.
Mijn vader kwam nooit in Dampit terecht, omdat hij na thuiskomst uit het tweede werkkamp al werd opgepakt. Wat was er gebeurd? De scholen waren direct aan het begin van de oorlog al gesloten. Het was inmiddels 1944 en wat doen pubers als ze niet naar school hoeven en verder geen bezigheden hebben? Kattekwaad uithalen. Eén jongen raakte betrokken bij een brandje, een andere, toevallig mijn vaders beste vriend, werd betrapt op het ’s avonds uitdraaien van straatlantaarns. Beide jongens werden wegens sabotage gearresteerd. De Japanners, achterdochtig als ze waren, dachten dat verzetsgroepen op het spoor waren en ze dwongen de twee door marteling namen te noemen van degenen met wie ze een verzetsgroep vormden.
Zo werden er rond de tachtig jongens, onder wie mijn vader, gearresteerd. In het hoofd van de Japanners, en alleen daar, bestonden er twee verzetsgroepen: een grote waar zo’n 65 jongens, en een kleine waar ongeveer 14 jongens deel van uitmaakten. Mijn vader hoorde zogenaamd bij de kleine groep. De jongens werden aangeklaagd en berecht. Veertien van hen werden ter dood veroordeeld en terechtgesteld. De anderen, onder wie mijn vader, kregen lange gevangenisstraffen. Vanuit Malang werden ze naar de politieke gevangenis Fort Willem I bij Ambarawa gebracht. In het moerassige land rond Fort Willem I groeide volop gendjer, een waterplant die wat doet denken aan spinazie. Het gevangeniseten bestond vaak uit veel te kleine porties veel te slijmerig gekookte gendjer. De jongens hadden er een afkeer van, maar ze zeiden tegen elkaar: ‘Als de oorlog voorbij is en we zijn weer vrij, dan houden we elk jaar een reünie om hieraan terug te denken. En dan eten we ook sajoer gendjer, maar wel zo veel als we willen!’ Van een reünie is het niet gekomen, maar mijn vaders boek kreeg wel de titel Sajoer gendjer eten. Want terugdenken aan wat er in de oorlog gebeurd is, dat is wat mijn vader doet in het boek.
Mijn vader vertelde over deze gebeurtenissen met veel humor, maar ook alsof hij weer die zestienjarige jongen was van toen. Mijn vader vertelde met veel humor, alsof hij weer die zestienjarige jongen was van toen Zeker in de eerste twee werkkampen hadden de jongens ook gewoon pret met elkaar. Ze hielden de Japanners voor de gek, deden pogingen aan de opgelegde tucht te ontsnappen en bleven tot in de dodencel een soort saamhorgheid voelen. Dat geeft het verhaal, hoe schrijnend het ook is, toch een zekere lichtheid.
Mijn vader heeft het verschijnen van het boek niet meer kunnen meemaken. Hij overleed in december 2005 en het boek verscheen in het voorjaar van 2006. Op de crematie vertelde ik waar mijn vader in de laatste maanden van zijn leven mee bezig was geweest. De meeste aanwezigen kenden mijn vaders oorlogsverhaal niet en toen ze hoorden dat het als boek zou worden uitgegeven, wilden ze het graag lezen. Mijn vader had het verhaal bedoeld voor zijn kinderen, kleinkinderen en goede vrienden, maar het verspreidde zich al snel buiten deze kleine kring. Mensen die op de crematie waren geweest, gaven het boek soms cadeau aan familie en vrienden die ook uit Malang kwamen en zo kregen wij reacties die we niet van te voren hadden kunnen bedenken.