De fraterschool
Mijn vader werd in 1928 geboren in Malang, vlakbij de militaire exercitieterreinen op Rampal. Zo’n zes jaar later betrok mijn opa met zijn gezin een ander huis in de wat mindere wijk Samaan.

Door Tineke Croese
Samaan spreek je uit als Sa-ma-an. Vermoedelijk was het de bedoeling dat Samaan zou worden opgewaardeerd, zoals we nu zouden zeggen, maar door de oorlog is het daar niet meer van gekomen. Toen mijn vader naar de eerste klas moest, bracht mijn opa hem naar de fraterschool, die vlakbij was. Niet dat mijn opa katholiek was, hij was protestant gedoopt. Maar toen zijn eerste vrouw en drie van hun zeven kinderen in 1918 binnen één week stierven aan de Spaanse Griep, verloor hij zijn geloof. Door die tragedie was mijn opa ook wat aan lager wal geraakt. De kinderen uit zijn tweede gezin kregen daarom katholiek onderwijs: de fraterschool was niet alleen dichtbij, maar ook niet duur. Het onderwijs was er bovendien uitstekend. Mijn vader doorliep bij de fraters de lagere school, die toen nog zeven klassen had. In 1941 ging hij naar de eerste klas van de mulo, eveneens bij de fraters. Maar aan dat onderwijs kwam in maart 1942 al een einde. Toen werd Indië door Japan bezet, en het eerste wat de Japanners deden, was het sluiten van alle nederlandse scholen.
Toen we op onze reis in 2010 naar Malang gingen, waren we benieuwd naar de fraterschool. Niet alleen omdat mijn vader er een leuke tijd had gehad. Bij de gebeurtenissen die mijn vader in zijn boek Sajoer gendjer eten beschrijft, waren ruim 300 indische schooljongens betrokken en een aantal van hen waren leerlingen van de fraterschool en klasgenoten van mijn vader.
En we ontdekten al gauw: de fraterschool bestaat nog steeds. Het is nog steeds het gebouw aan de Tjelaket 21, al heet die straat nu Jalan Jaksa Agung Suprapto. Een jongenssschool is het niet meer. Er wordt tegenwoordig gemengd onderwijs gegeven. Vanaf het guesthouse waar we logeren, nemen we een busje naar de straat die we voor het gemak maar Tjelaket blijven noemen. Als we Frateran 21, zeggen tegen de chauffeur, gaat er duidelijk géén lichtje bij hem branden. Een gehoofddoekte vrouw die ook in het busje zit, heeft wel enig idee. ‘Sekola katolik?’ vraagt ze. Een gehoofddoekte vrouw die ook in het busje zit, heeft wel enig idee. ‘Sekola katolik?’ vraagt ze ‘Cor Yesus?’ ‒ Nou, bijna goed. De Cor Yesus is de vroegere meisjesschool van de zusters Ursulinen, die staat iets verderop in dezelfde straat. We gaan dus goed. Als we het gebouw van Frateran herkennen van de foto’s die we hebben, roepen we dat we er hier uit willen. Geen probleem, bushaltes kennen ze niet. De school is nog even imposant als op de foto’s uit het oude Indië. Het is natuurlijk geen mulo meer, maar een SMA (Sekoloah Mengengah Atas), een middelbare school die toegang geeft tot hogeschool en universiteit, vergelijkbaar met onze havo en vwo. Later blijkt dat er ook een lagere school bij hoort, die is gevestigd achter het oude hoofdgebouw, vlakbij de rivier de Brantas. Als we de school binnen gaan, vraagt een vrouw vriendelijk wat we komen doen. Als we vragen of ze engels spreekt, vraagt ze of we even willen wachten. Even later komt ze terug met de lerares engels, Arie. Ze vraagt wat ze voor ons kan doen. We zoeken het huis waar mijn vader in Malang heeft gewoond, vertellen we, maar we hebben geen adres. Hij heeft hier vroeger op school gezeten, in 1941. Heeft de school nog gegevens uit dat jaar? Eigenlijk best een dwaze vraag, maar… Arie gaat een kantoor binnen en komt terug met een paar grote, gebonden boeken. ‘Misschien is dit wat jullie zoeken,’ zegt ze. ‘Ik weet het niet, ik kan het niet lezen.’ ‒ We nemen de boeken van haar over en slaan ze open. Nou, maar wij kunnen dit wél lezen! Het is nederlands! In deze boeken werden elk jaar de leerlingen per klas ingeschreven. Het laatste boek is maar voor de helft gevuld. In augustus 1941 werd de laatste eerste klas van de mulo ingeschreven. Het is de klas van mijn vader. Op de linkerpagina staan de namen van alle jongens, met hun geboortedatum, adres ‒ we juichen: een adres dus! ‒ en de naam en het beroep van hun vader. Op de rechterpagina werden de overgangsrapporten geregistreerd. Maar in 1942 blijft deze bladzijde bij alle klassen leeg. De gegevens eindigen abrupt in maart 1942. Ja natuurlijk, toen werden de scholen gesloten…

We bekijken de inschrijvingen, vinden mijn vaders naam en adres… en ook dat van zijn vrienden en klasgenoten Louis van Krieken, Henny Lammers, Louis Danset en Hans van Leeuwen. De laatste overleefde de oorlog niet, en ach… als we verder bladeren en de namen in andere klassen bekijken, dan vinden we meer namen van jongens die betrokken waren bij de kwestie van de schooljongens van Malang. Max Bouwman, Benny van Dam, Jopie Mond, Max Bodaan …! Van hen overleefde alleen Max Bouwman de oorlog. Het is vreemd ontroerend om daar in dat boek de namen te lezen van jongens die in 1942 pas veertien of vijftien waren, zestien hooguit, en een paar jaar later al zouden sterven. Hans van Leeuwen, Max Bodaan en Benny van Dam werden onthoofd, Jopie stierf aan ontberingen. Hun namen zijn als een laatste zichtbare spoor van hun korte bestaan. Arie merkt onze ontroering. We vertellen haar kort waar dit over gaat: arrestaties, martelingen, veroordelingen en executies ‒ ja, ook van leerlingen van déze school: we wijzen op de namen in het boek en laten foto’s zien van de graven van Hans van Leeuwen en Max Bodaan op Ereveld Kembang Kuning in Surabaja. ‘Adoe!’ zegt Arie geschokt, ze legt haar hand op haar hart en haar ogen worden vochtig. ‘Jongens van onze school… zestien jaar! Dus net zo oud als mijn eigen leerlingen nu…’

Op ons verzoek laat ze de namen van de leerlingen die we aanwijzen kopiëren, met hun persoonlijke gegevens. We wilden in Malang op zoek gaan naar de plekken uit mijn vaders verhaal en we weten nu al dat we met deze inschrijfgegevens veel extra informatie hebben gevonden. Niet alleen mijn vaders adres, maar ook dat van zijn klasgenoot, vriend en buurjongen Louis van Krieken. Laat er nou een jongen Grashuis ingeschreven staan bij de fraterschool! En ook iets wat we niet hadden kunnen bedenken: de indsche schooljongens van Malang werden door de Japanners opgeroepen voor drie achtereenvolgende werkkampen. Het eerste kamp, Telogasari, hebben we na lang zoeken gelocaliseerd, al is er van de voormalige onderneming alleen maar een put over. Het derde kamp, Dampit, was gemakkelijk te vinden, omdat het tot ongeveer 1998 nog steeds een koffie-onderneming was, net als in de oorlog. Maar van het tweede werkkamp in Lawang hadden we nauwelijks gegevens. Het was volgens mijn vader ‘de melkerij van Grashuis’. Meer wist hij niet. Laat er nou een jongen Grashuis ingeschreven staan bij de fraterschool! Zijn vader had een melkerij in Lawang, het adres staat erbij.
Raak! We kunnen verder zoeken. Dankjewel, Arie, voor je vriendelijkheid en medeleven, voor de moeite die je deed en de tijd die je ons gaf.
